Filosoferen over de waarde van geld

‘In jezelf geloven is heel belangrijk. Want als je niet in jezelf gelooft, kun je bijna niks en dan heb je niks aan al deze dingen. Want dan denk je bij alles: o’ dat gaat mij toch niet lukken.’

Bijna ieder kind op de basisschool krijgt zakgeld en sommigen krijgen ook al kleedgeld. Door kinderen te laten nadenken en met ze te filosoferen over de waarde van geld, leren kinderen al jong om te gaan met geld en de waarde daarvan te bepalen en te leren kennen. Maar hoe denken zij over geld in vergelijking met: spullen, gedachten, uitspraken, ervaringen, en..virtueel geld? En wat zou je doen met 1 miljoen? De kinderen van een bovenbouw plusklas van de Montessorischool Oog in Al filosoferen met elkaar over de waarde van geld.

De lokale omroep: RTV Utrecht was er ook bij en maakte een opname van dit gesprek. Maar eerst stelt de crew van RTV Utrecht zich natuurlijk voor.
Want een camera op je neus is best spannend. Na de introductie over geld en hoe het is ontstaan, springen we meteen in het diepe:

Q: Hoe bepaal je de waarde van:

- geld
B:’De persoon die het muntstuk uitvindt doet dat, bijvoorbeeld degene die de euro heeft uitgevonden, dat 1 euro zoveel waard is en 5 euro zoveel.’
De kinderen zijn stil en zeggen weinig. Ze vinden het spannend met die camera er bij (ik eerlijk gezegd ook wel..). Dus ik leg het gesprek even stil.
Nadat het voor de kinderen duidelijk is dat ze geen foute antwoorden of verkeerde reacties kunnen geven, die misschien worden uitgezonden, gaan we verder met het gesprek.

Ik pak een tas met spullen die de kinderen categoriseren in meest waardevol tot minst waardevol. Ze krijgen ook allemaal een velletje papier waarbij ze dat voor zichzelf opschrijven als ze aan hun eigen kamer en spullen denken.
‘Wat neem je bijvoorbeeld mee uit je kamer als er brand is en wat niet?.’

Het meest waardevol:

B:’Een kastje van mij waarin ik al mijn belangrijke spullen en herinneringen heb staan. Mijn knuffels en mijn lego, oude en nieuwe lego. Het komt door de herinneringen en het gevoel dat ik erbij heb.’
K: ‘Mijn bed want die was vroeger van mijn moeder, een beker die ik van voetbal heb gewonnen en mijn I-pad.’
M: ‘Knuffels, een foto van mij als baby en mijn verzameling van stenen.’

Q: Wie kan nou uitleggen waarom bijvoorbeeld knuffels voor de één waardevol is en voor de ander niet?

D:’Iedereen is anders. Sommigen hebben vanaf de geboorte een knuffel of je hebt ze later niet meer nodig en doet ze dan weg.’

Waardevol:

-Zwemdiploma: ‘Je kan zwemmen en zwemlessen kosten geld en je hebt een prestatie behaald en je kan er altijd naar blijven kijken.’

Q: Gaat het dan om het diploma of dat je goed kan zwemmen?

‘Dat je goed kan zwemmen is belangrijker, maar het diploma is het bewijs en je hebt het ook nodig in het zwembad.’

Q: En een beker bij het winnen van bijvoorbeeld een voetbaltoernooi?

B:’Dat je het toernooi hebt gewonnen is belangrijker, maar de beker is de herinnering aan dat je het hebt gewonnen.’ (Wat opvalt is dat de telefoon ergens in het midden ligt, niet zo waardevol dus.)

Q: Minst waardevol:

B: ‘Het meubilair, zoals een kast ofzo, want daar heb je verder niks aan. Het is niet waardevol. Het betekent niks voor mij.’
K: ‘Knuffels en lego daar doe ik namelijk niets meer mee.’
M: ‘Springtouw, sommige kleren en lego, vroeger vond ik ze wel leuk, maar nu niet meer.’
S: ‘Geld. De 2 euromunt wordt een stuk onder het midden gelegd richting ‘minst waardevol’. Want: ‘Andere dingen zoals herinneringen zijn belangrijker, geld maakt niet gelukkig.’

Q: Waarom zijn herinneringen belangrijker dan geld?

S:’Fijne herinneringen maken je gelukkig.’

Q: Maar als je nou heel veel schulden hebt en geen geld?

‘Dan is geld wel belangrijker. Het is niet het allerbelangrijkst maar wel handig als je het hebt.’
B:’Ik vind dat het muntstuk meer bij het midden hoort. Het is niet hoofdprioriteit nummer 1.’ (Ik vergeet te vragen wat dat dan is ‘hoofdprioriteit nr. 1’, wellicht komen ze daar later zelf op).

– 500 aan Monopolygeld:
‘Helemaal onderaan bij ‘minst waardevol.’

Q: Waarom hoort Monopolygeld onderaan en het muntstuk net onder het midden. Geld is geld, toch?

‘Omdat het maar een spel is en je kan er niet zoveel mee.’
Nou zeg ik, je kan er huizen en hotels voor kopen.
‘Ja, maar niet in het echt. Het is voor nep.’

Q: Hoe zit het dan met virtueel geld dat je bijvoorbeeld kan winnen of verliezen in games. Is dat net zo nep als Monopolygeld?

‘Alleen als je er zelf wel geld voor moet betalen dan is het wel iets waard.
Want dan krijg je daar virtueel geld voor terug die je kan gebruiken in spelletjes.’

En bitcoins?, vraag ik.
B: ‘Het verschil tussen echt geld en bitcoins is dat echt geld dat heb je gewoon en bitcoins dat zit in de computer. Wat ik zou doen als ik bitcoins zou hebben, het meteen verkopen voor echt geld. Maar de waarde van bitcoins is 50/50. Soms gaat de bitcoin omhoog qua geld en soms omlaag. Dus daar moet je opletten.’

En als we straks alleen nog met de pinpas betalen en geen cash geld meer kunnen pinnen?

F: ‘Echt geld kunnen pinnen geeft wel een fijn gevoel dat je iets hebt. En als je alleen een pasje hebt, dan staat daar geld op en dat merk je niet echt dan.’
D: ‘Nee, een miljoen euro vast houden is wel cooler dan een miljoen op de bank. Omdat je het kan aanraken.’

Q: Zijn er eigenlijk nog andere soorten ‘waarden’ die we aan iets geven?

M: ‘Ja, en dat doen we zelf. Als iets van jou is en jij hecht er zelf waarde aan bepaal jij of iets waardevol voor jou is. Bijvoorbeeld K. hecht geen waarde aan bepaalde dingen die ik wel waardevol vind en dan heb ik dat voor mezelf bepaald.’

Q: De spullen in de winkel?

D: ‘Nou, vroeger had je dus iemand die bepaalde van die koe is 12 kroppen sla waard of 15 konijnen.’ (hij heeft goed opgelet ;-))

Q: En wie bepaalt dan de waarde daarvan?

‘De waardezegger’ bepaalt de waarde daarvan, denk ik.’

Q: Bestaan die nu ook nog?

‘Ja, dat zijn gewoon directeuren denk ik of bazen. Bazen en eigenaren van bedrijven bepalen dat.’ ‘Maar toch ook de verkoper in de winkel bepaalt wat een krop sla in de winkel kost.’
F: ‘Nou, eigenlijk bepaalt iedereen hoeveel iets waard is, want als er ineens heel veel sla wordt gekocht dan wordt het duurder.’ We gaan even terug naar de spullen die op tafel liggen.

Q: Is 100 euro even veel waard als een dag in Walibi?

‘Een dag pret is denk ik wel wat fijner’.
‘Maar van 100 euro kan je misschien wel twee dagen naar Walibi. Dus dubbel pret.’

Q: Of een omhelzing van je moeder

‘100 euro! Ja, want dat doet ze elke dag.’ Iedereen beaamt dat.
‘De omhelzing van je moeder is niet zo belangrijk meer omdat je het elke dag krijgt. En je krijgt niet elke dag 100 euro.’
‘Maar als je geen omhelzing meer zou krijgen, zou je het wel heel erg vinden.’
‘Maar het ligt eraan, iemand die heel weinig knuffels krijgt maar die heel veel geld heeft, die wil geen 100 euro maar juist die knuffel van zijn moeder.’

Q: Hoe zit het dan met liefde? Waar hoort dat dan in het rijtje?

‘Helemaal bovenaan. Nee nog verder dan bovenaan.’
B. pakt het briefje waar ‘liefde’ op staat en loopt de klas uit naar de klas van een andere meester en doet de deur open en zegt: hier hoort ‘liefde’ thuis.
‘Ja, liefde maakt meer gelukkig dan geld’. En dat is natuurlijk iets dat we allemaal wel weten, onze kinderen leren en graag willen horen. Maar is er dan niemand die iets anders vindt stiekem?
‘Nou ik wil iets anders zeggen, praat iemand er door heen: 100 euro is niet zoveel want dat krijg je vaak ook op je verjaardag.’
‘Dat krijgt niet iedereen hoor!’

Q: Weten we nu ook wanneer iets waardeloos is?

‘Wanneer je er niks mee doet.’

Q: En als ik niks doe met 100 miljoen?

‘Dan blijft het nog steeds wel 100 miljoen waard’. Maar niet voor jou misschien.’
F: ‘Nou, ik vind iets waardeloos als je er niets meer mee kan. Stel je zou nu nog een gulden hebben, dan kun je er niets meer mee.’ (Iets moet dus nut hebben?)
‘Nou, je kan het verkopen aan een antiekwinkel’.

En dan bijna aan het eind van deze denkles pakt een meisje het briefje met de tekst:
‘Ik geloof in mezelf’. ‘Die hoort helemaal bovenaan, net onder ‘liefde’, zeggen ze in koor.
‘Want als je niet in jezelf gelooft dan kun je bijna niks en dan heb je niks aan al deze dingen (ze wijst naar de spullen die op tafel liggen), want dan denk je bij alles, o’ dat gaat me toch niet lukken, dus dan heb je er niks aan.’

Q: Hoe kijken ze nu terug op deze vraag? Waar zijn ze op uit gekomen?

En dan zegt een jongetje ineens: ‘Dat ik niet meer wil denken, want dan kom ik altijd in zo’n looping en dan ga ik de hele tijd ‘driehoekdenken’ en dan denk ik: want als dat zo is dan is dat zo. Stel je voor je hebt een poppetje en nog een poppetje en nog een paar. Deze is de baas van dit poppetje en dit poppetje is de baas van dat poppetje etc..
Welke is dan de grote baas?

Dit jongetje blijft vertwijfeld achter. En dat is wat filosoferen doet: het veroorzaakt orde maar ook verwarring. Maar je denkhorizon wordt er wel groter van. Iedereen is denkmoe en het is warm in de klas. Iets kouds kunnen ze nu wel waarderen, denk ik.

Met dank aan Wendelmoet Kuipers en de kinderen van deze bovenbouwplusklas van Montessorischool OBS Oog in Al.

Dit onderwerp was ook een item in het Jeugdjournaal van dinsdag 11 september 2018. Bekijk het filmpje van 5.25 t/m 8.12 minuten.

Filosoferen over geld in jouw klas?

Wil je op een filosofische manier met kinderen nadenken over geld en de waarde ervan?
Bijvoorbeeld in de Week van het geld van 15 t/m 24 maart 2024
Of wil je dat kinderen over een ander onderwerp of thema filosoferen? Neem dan contact met mij op, dan bespreken we de mogelijkheden.

Dit blog verscheen het eerst op wijsgierigaagje.nl op 4 juli 2018.

Vond je dit interessant? Delen mag!