Filosoferen in de plusklas over denken

De kinderen van de drie plusklassen van een school in Utrecht, filosoferen een uur over ‘vragen en denken’.
Vanuit verschillende denkspelletjes en een gesprek onderzoeken de kinderen met elkaar deze onderwerpen.
Filosoferen in de plusklas. Ontdek hoe dat kan gaan.

Denkspel, 'wie of wat kan denken'?

Via een ‘vragenspel’ maken ze kennis met het bestaan van verschillende soorten vragen. En wat precies het verschil is tussen deze vragen. Maar ook: Welke vragen hebben maar één juist antwoord en welke niet?
Tijdens het denkspel: ‘Wat denkt wel?’ en ‘Wat denkt niet?’ moeten de kinderen verschillende kaartjes met afbeeldingen (steen, boom, vis, baby, robot, computer etc.) indelen bij ‘denkt wel’ of ‘denkt niet’. Uiteraard moeten ze daar ook een reden of een argument bij geven. Andere kinderen kunnen de argumenten aanvullen of de kaartjes verplaatsen als ze een tegenargument hebben. Zo ontstaan er levendige gesprekken over denken en wat dat dan precies is.

Een gespreksfragment. Aan het begin van het denkspel ligt een plaatje van de aap nog bij ‘denkt niet’.

De Plusklas filosofeert

– ‘De aap kan niet denken want hij kan niet praten’
– ‘Hij kan wel denken, omdat ze met hun eigen groep kunnen communiceren, in een eigen taal’
– ‘Hij is familie van de mensaap, mensen kunnen denken, dus ook apen kunnen denken, ze lijken ook op mensen, maar alleen dan bloot’
– ‘Apen zijn de slimste dieren. Omdat ze de voorouders zijn van de mensen, apen kunnen zelf overleven en dat kan alleen als je kunt denken’
– ‘De aap weet hoe hij in een boom moet klimmen, kan vechten, en overleven’
– ‘Ja, mensen zijn ook dieren, apen lijken op mensen, dus kunnen zij ook denken’

Q: Waar denk je mee?

– ‘Met je geest, midden in je hersenen zit een heel groot huis, een soort bestuurbaar ding zit er in je hoofd’

Q: Maar als ik met mijn voet schop, denkt mijn voet dan?

– ‘Ja, je hebt een hoofdgeest die zit in je hoofd, je hebt ook een voetgeest die zit in je voet, en een handgeest in je hand’

Q: Kun je dan met je hele lijf denken?

– ‘Ja, maar als je geen voet hebt, kun je niet met je voet denken’

Q: En met een kunstvoet?

– ‘Dan wordt er een nieuwe geest in je voet gestopt. Je been is dan gesplitst in stukjes’
-‘Eigenlijk kan je wel met je hele lijf denken, want alles zit aan je hersenen gekoppeld’

Q: Hoe zit het dan bij apen?

-‘Ja, bij apen ook’

Q: Is er dan geen verschil met mensen?

-‘Jawel, ze hebben ietsje kleinere hersenen. Ze kunnen niet alles onthouden of in een agenda opschrijven’
Dan zegt een meisje ineens: ‘Heeft jouw haar dan ook een geest?’
-‘Elk haartje heeft een geest’
-‘O, wow!’
-‘Nee, haar kan niet zelf denken, want het haar kan niet vanzelf rechtop staan. Of een banaan pakken’

Q: Weet je haar wel dat hij moet groeien?

-‘Ja, dat doet je geest in je haartje. Die zit in het bovenste gedeelte van je haar. Want daar zit je geest, en om de zo veel tijd gaan ze in elk haartje vergaderen of ze moeten groeien of niet’

We ronden dit gesprek af en pakken een nieuw kaartje:
Het kaartje met de ‘robot’ wordt gekozen en neergelegd bij ‘denkt wel’:
-‘Die is geprogrammeerd, dus dan denkt hij wel. Hij heeft een soort chip in zijn hoofd waar alles op staat’

Q: Kan hij zonder chip denken?

-‘Nee dan niet (Het kaartje verschuift naar ‘denkt niet’.) programmeurs hebben alles in zijn chip gestopt, zodat hij zogenaamd zelf kan denken en zonder chip kan hij niet denken. Dat doet hij niet zelf”
-‘Wij kunnen ook niet zonder hersenen denken’

-‘Je moet niet zo ver graven, hij denkt wel omdat er iets is ingestopt, als er bij ons geen hersenen in zijn gestopt, kunnen wij ook niet denken’.  (Het kaartje verschuift weer terug naar ‘denkt wel’.)
-‘Maar er heeft niemand hersenen bij ons erin gestopt. Dat is gewoon vanzelf gegaan in de buik van je moeder. Niemand heeft gezegd, bijvoorbeeld een reus, zo van: ‘Zo nieuwe hersenen voor Laura”
Dat is gewoon met ons lijf mee gegroeid. Bij ons heeft niemand het er in gestopt

-‘Stel dat het er wel bij ons is ingestopt, zouden we dan ook niet zelf kunnen denken?’
-‘Door wie dan?’
-‘Robots kun je aan en uit zetten, een mens niet. Een mens kun je wel uitzetten door een mes in zijn hart te steken, maar dat is nou niet zo heel erg vrolijk, dan doet hij het niet meer’
-‘Dode mensen hebben geen hersenen. Ze hebben ze wel maar ze doen het niet meer. En die worden er soms uit gehaald. Maar wat wordt ermee gedaan, die worden aan levende mensen gedoneerd, kunnen die levende mensen dan ook opeens niet meer denken?’
-‘Er zijn wel mensen zonder hersenen, want die zijn er uitgehaald omdat de mensen dood zijn. En meestal stoppen ze die ‘klik’ zo in het hoofd van iemand anders die leeft’
-‘Nee, want die hersenen die werken niet meer, want als je dood bent kunnen die hersenen niet meer gaan werken, dat kan niet.
-‘Het wordt ook gedaan met andere lichaamsdelen’
-‘Maar met hersenen dan ben je ineens iemand anders’
-‘Maar als je die dode hersenen dan in iemands anders hoofd stopt, dan is diegene ook dood’
-‘Als je hersenen dood zijn, dan kunnen je hersenen je niet meer aansturen, niet meer ademen’

-Mmm, zegt dan ineens een meisje, ‘Ik denk, dus ik ben een mens’. (Descartes?)
En daar sluiten we dit gesprek mee af.

Waar ze nu in eigen woorden op uitkomen is dit:
– ‘Het grote verschil met een robot en een mens is dat het geheugen er bij een robot is ingestopt en bij een mens niet en daarom de robot niet kan denken’

Wil je deze les ook eens bij jou op school? Filosoferen in de plusklas of in een andere klas?

Neem dan contact met mij op. Dat kan per mail naar info@hethoofdpodium.nl of bel naar 06-48973889.

Vond je dit interessant? Delen mag!